Stamboom Baars Rhenen

Jan Gerritsz. de Ridder

Persoonskaart

Ouders

vader Geboortedatum moeder Geboortedatum
Gerrit Theunissoon de Ridder Marijchje Ewouts (Ridder)

Persoonsgebeurtenissen

Soort gebeurtenis Datum Plaats Omschrijving
Geboorte 1649 Nieuwpoort, Zuid-Holland, Nederland
Doop 24.01.1649 Nieuwpoort, Zuid-Holland, Nederland
Huwelijk 27.03.1676 Leersum, Utrecht, Nederland
Huwelijk 11.06.1682 Overlangbroek, Utrecht, Nederland
Geloof NG
Overlijden Amerongen, Utrecht, Nederland na 1 mei 1736

Notities

Bij de doop zijn volgende getuigen aanwezig: Eeuwout Teuniszen, Cornelis Cornelisse de Groot, Anneken Cornelis

Zijn zoon Gerrit moet zich vergist hebben, wanneer hij aan de dijkgraaf en de hoogheemraden van de Lekdijk Bovendams schrijft dat zijn vader in 1735 is overleden (Lekdijk Bovendams 277, B209). Jan is dus tot op zeer hoge leeftijd burgemeester van Amerongen. Dit feit lijkt echter waarschijnlijker dan dat hij reeds op 15-jarige leeftijd gehuwd zou zijn met Trijntje Jacobs Vos.
Beroep: herbergier (1675 e.v., Politieboek Amerongen), dijkmeester, schepen en burgemeester van Amerongen, ijkmeester (1695), genoemd als ouderling op 1-1-1707 en 19-11-1713.
Hij wordt genoemd als lidmaat van de geref. kerk t/m 1725 (de eerstvolgende vermeldingen in dit boek dateren uit 1744). In 1691 wordt hij genoemd als kerkmeester. (Politieboek Amerongen, M337)
In het dijkmetingsboek van 1676 wordt Jan de Ridder vermeld als bruycker ende maecker van de percelen 21, 53, 97-100 en als maecker van perceel 52. (arch. Lekdijk Bovendams 1338, f.4r.-13v., M400-401) In het dijkmetingsboek van 1686 gaat het om dezelfde percelen. (arch. Lekdijk Bovendams 1339, M401) In dat van 1696 wordt perceel 53 door de weduwe van Roelof Quint gebruikt en gemaakt en heeft Jan de percelen 21, 52, 97-99 en 103 in pacht. (arch. Lekdijk Bovendams 1340, M404). In het dijkmetingsboek van 1706 gaat het om de percelen 21, 52, 55, 97-99, 103 (arch. Lekdijk Bovendams 1341, M404), in dat van 1716 komt perceel 100 erbij (met Jan Ketel) (arch. Lekdijk Bovendams 1342, M404), in dat van 1726 idem (perceel 103 met Evert Woutersz.) (arch. Lekdijk Bovendams 1343, M404). Bij de dijkmeting van 11-6-1736 worden alle genoemde percelen gepacht door de erfgenamen van Jan de Ridder. (arch. Lekdijk Bovendams 1344, M404).
Jan de Ridder cum suis verzoeken ordonnantie i.v.m. het aannemen van het “nootgoet te stellen in ‘t naejaer van 1676 in den quartiere van Amerongen” voor f.60,-. (arch. Lekdijk Bovendams 23, f.393v., M400) Idem 17-8-1677 (f.495v.)
Op 5-6-1678 verzoekt Jan de Ridder aan het Lekdijkscollege “een bergh buytendijcx te mogen setten boven sijn schuyr.” Dit wordt toegestaan. (arch. Lekdijk Bovendams 24, f.21r., M401)
Op 3-7-1678 dient hij als waakmeester een rekest in: hij heeft in 1673 22 dagen gewerkt “als ontrent de veertigh garden de rijsen wierden gehackt …” en men is hem daarvoor 33-0-0 verschuldigd, + 27-0-0 over 1674. (arch. Lekdijk Bovendams 24, f.24r., M401)
Op 22-1-1679 pacht hij de tappers van den dijck met Jan Thonissen van Oort tot 11-2-1715, wanneer hem wordt toegestaan “af te gaen”. (M336-337, Politieboek Amerongen) Vanaf 1-2-1675 wordt Jan Gerritsz. de Ridder trouwens al genoemd als bezitter van een tapvergunning, t/m 1678 wonende aan de Dwarswegh.
8-10-1681: het Lekdijkscollege staat Jan de Ridder op diens verzoek toe om voor 5 jaar het rijshuys in ‘t quartier van Amerongen ontrent de veertigh garden te gebruiken, op voorwaarde dat hij het zal repareren en onderhouden. (arch. Lekdijk Bovendams 24, f.153v., M401)
Op 1-2-1682 wordt hij benoemd tot dijkmeester op een tractement van 50:30:- ‘s jaars. Op 4-2-1682 wordt hij geadmitteerd. (Lekdijk Bovendams 277, B209, arch. Lekdijk Bovendams 24, f.182r., 183r., M401, id. B.L. 279, M405. Hier staat ook de instructie voor de dijkmeester.
Op 7-2-1683 verzoekt Jan de Ridder het gemene lants huysken op den dijck tot een woning te approprieren en het in erfpacht te krijgen. Dit wordt toegestaan, mits hij jaarlijks op St. Pietersdagh te Utrecht aan de cameraer zal betalen 10 carolus guldens. (arch. Lekdijk Bovendams 24, f.259v.) Op 6-5-1685 verzoekt hij van bovengenoemde erfpacht ontslagen te worden en op 1-7-1685 vraagt hij het te kopen en af te breken, want het is “geheel geruineert en bouvalligh”. Hij betaalt f.60,-. (arch. Lekdijk Bovendams 24, f. 383r, 388v., M401)
18 aug. 1684: Jan tekent een overeenkomst tussen de kinderen van Gerrit de Ridder en Maria Ewouts en de kinderen van Cornelis Cornelisz. en Grietjen Ewouts zaliger. De laatsten dienden na het overlijden van hun tante Trijntje een som van f.300,- te betalen aan de kinderen van Gerrit de Ridder, “volgens hantschrift bij Corn. Cornelisz. haren vader onderteeckent in dato den 18 july 1672″, terwijl er ook nog andere betalingen gedaan moeten worden. Er is ook sprake van Arien Ewouts, een oom van betr. kinderen. Tekenen eveneens: TD (Teunis de?) Ridder, DD (Dirck de?) Ridder en E(wout?) de Ridder en Cornelis Cornelissen, Claes Cornelissen en Arien Gerrits. (NA Amerongen, nr.169, f.66, M312-313).
Op 2-7-1684 koopt hij van zijn schoonvader Jacob Jordenss. Vosch een huis (de Nieuwe Veertigh Garden) met schuur aan de Lekdijk voor 700 car. guldens. Op 30-8-1684 is de veertigste penning betaald. (RAU, Dg. Amerongen 143, f.167v.-169r., M291, 298, Archief Huis Amerongen 83a, B387)
Tonis en Jan de Ridder contra Jean Fort de Bellegarde in een pachtkwestie in de jaren 1686-1689 (Dorpsger. Amerongen nr. 129, zie kaartjes).
Jan Gerritsz. de Ridder en Trijntien Vos, zijn huysvrouw, contra Joachim Jacob Vervoorn (schout): meerdere acten 1680-1681 (RAU, Dorpsgerechten Amerongen 128, zie kaartjes en bijlagen)
Op 1-8-1688 verzoekt Jan de Ridder dijckmeester om hem jaarlijks f.8:8:0 in plaats van een paar laarzen toe te staan. Dit wordt na enig aandringen op 5-12-1688 toegestaan. (arch. Lekdijk Bovendams 25, f.37r., 57v., M399)
Op 6-7-1687 verzoekt Jan de Ridder uitbetaling van het hem verschuldigde geld over de jaren 1674 t/m 1682 voor het opzicht over en het bewaren van de dijkwapenen. (arch. Lekdijk Bovendams 24, f.494v., M401)
Op 1-8-1688 verzoekt hij dat de EdelMogende hem de 7:10:0 per jaar betalen, die ze hem schuldig zijn voor het bewaren van de dijckwapenen in de jaren 1678, 1679 en 1682, tesamen 22:10:0. Dit zal gebeuren. (arch. Lekdijk Bovendams 25, f.37r., M399)
In de Dorpsgerechten van Amerongen (144) wordt hij van 1689 tot 1735 om en om genoemd als schepen en burgemeester: twee jaar schepen, twee jaar burgemeester (M393, zie ook bijv. B213, 214, M279, M305 en M337-338)
VOlgens klapper gerecht Amerongen etc. (SAKRUH): ijkmeester in 1695, schepen in 1689-1691, 1694, 1696-1701, 1704-1705, 1708-1709, 1712, 1715-1717, 1721-1722, 1728, 1731-1732, 1735; burgemeester in 1702-1703, 1706-1707, 1710-1711, 1713-1714, 1718, 1720, 1723-1724, 1727, 1729-1730, 1734, 1736. (B398)
Op 5-2-1690 verzoekt Jan de Ridder 31:10:0 over vacatien over 1688 te mogen ontvangen. (arch. Lekdijk Bovendams 25, f.96r., M399) Dergelijke verzoeken herhalen zich in de loop der jaren.
Op 15-2-1692, bij de inhuldiging van de graaf van Athlone, is hij sergeant van de compagnie van inwoners van Amerongen, die daartoe speciaal is opgericht, samen met Evert de Keyser. (Politieboek Amerongen, M337)
Op 26-2-1692, na het overlijden van Willem Wijborgh, in zijn leven dijkmeester in ‘t quartier van Wijck, Jan aan te stellen tot ordinaris dijkmeester, “op sodanigen tractement ende emolumenten als d’andere dijckmrs. sijn genietende, mits doende den eedt, daertoe staende.” (arch. Lekdijk Bovendams 25, f.207r., M399)
Volgens Dr. Martina van Vliet, Het Hoogheemraadschap van de Lekdijk Bovendams, Assen 1961, pp.285, 368, is er in 1692 sprake van malversaties. Zij verwijst naar het oud archief nr.15.
Op 20-9-1692 verklaart hij als schepen en bewoner van de Amerongse dijk dat hij in de elzebossen aan de dijk nooit dode herten, beenderen noch hayr gevonden heeft, behalve toen de Heer Grave van Athlone zijn lieden door de bossen had laten gaan; toen had hij botten en hayr gevonden dat al lang vergaan was. Jan verklaart voorts dat de hovenier van Zuylesteyn “wanneer men het doorrijden van d’Amerongse Weteringe […] wilde beletten, wel scherpelyc dreygende dat soo het in sijn macht was dat hij de boeren aen den Dijck tot in de gront toe soude ruineren.” (RAU, Dorpsgerechten Amerongen 142)
Lekdijk Bovendams 277 (M283): Hij wordt genoemd in de dijkcedullen over Amerongen van 1696 t/m 1735. Hij bezit eerst 8 morgen, later 19 morgen en vanaf 1711 10 morgen onder Over-Langbroek. In 1737 is er sprake van zijn erfgenamen.
19-5-1696: procuratie van Margareta Turner Baronesse van Reede, vrijvrouwe van Amerongen, op Jan de Ridder i.v.m. de a.s. dijkmeting (voor nots. Gerrit de Kruyff) (ALB 1368, M408) Idem procuratie van de weduwe van wijlen Cornelis Verwey op dijkmeester Jan de Ridder, 1696 (M408, ALB 1368)
In de lijsten van personen die vrijdom pretenderen van ten dijk gaan onder het gerecht van Amerongen wonenden en haar land daarbuiten hebben of omgekeerd, wordt o.a. Jan de Ridder vermeld met 8 morgen, in 1697, 1698, 1701, met 11 morgen in 1709, 1711; in 1714 wordt hij niet genoemd; in de jaren 1720, 1721, 1726, 1731 en 1735 bezit hij 19 morgen (genoteerd op 16 sept. 1735); in 1737 is er sprake van zijn erfgenamen, te weten Jan de Ridder 12 morgen, Gerrit de Ridder en Jan van Dam: 10 1/2 morgen.
Hij tekent een schuldbekentenis samen met zijn broer Teunis op 4-9-1698 (B332, NA Amerongen 171, nots. A. Hardenberg). Zij zijn 130:17:- schuldig aan nots. Thomas Vosch te Utrecht (een lening).
3-1-1700: de vacatien voor dijkmeester Jan de Ridder bedroegen in 1699 f.56:-:-. (M403, L.B.26, f.38v.)
6-11-1700: dijkmeester Jan de Ridder verzoekt aan het waterschapsbestuur autorisatie om enkele personen te dwingen boete te betalen. (M403, L.B.26, f.68v.)
5-1-1703: Jan de Ridder krijgt toestemming om de waakmeester Anthony Vernoy gedurende dit jegenwoordige water te vervangen. (L.B. 26 (notulen), f.115r.)
7-5-1710: dijkmeester Jan de Ridder en Jan Tol [dienen] de dijk voor “hare huysingen, schuyren en de bergen aan de Veertigh garden, tegens de aanstaande St. Jansschouwe sodanigh met houte sullen hebben te beleggen, puynen, ende besanden, mitsgaders deselve in dier voegen onderhouden, dat men die als andere dijken soo boven als beneden sal konnen gebruycken, alsoo bij gebreke van dien den Heer Dijkgraaf het sal doen tot haren laste ende / (f.451v.) sijn Hoogh Ed.ts gewin volgens de ordonnantie.” (M403, L.B. 26, f.451r.-v.)
L.B. 26, f.452r.: specificatie van Vacatien Jan de Ridder: f.42:-:-. (M403)
L.B. 26, f.453v.: “is den dijkmeester De Ridder gelast een tuyn te setten aan ‘t Sprockelenburgse hooft, en een aan den afwech ontrent den Noort, opdat de beesten in de rijsweerden aldaar niet souden lopen. (M403)
6-6-1714: specificatie van vacatien dijkmeester Jan de Ridder “over ende ter sake hij gevaceert heeft op het overaarden van de werken in de quartieren van Wijk ende den Noord den 18en May laastleden aanbesteet, monterende ter somme van 28:-:-“, toegestaan. (M403, L.B. 27, f.18r.)
5-2-1715: specificatie Jan de Ridder over 1714: f.56:-:-. (M403, L.B. 27, f.37r.)
3-7-1715: id. over aanbestede werken: f.35:-:-. (id., f.58v.)
4-5-1716: id. in verband met het uithalen van drie bomen uit de riviere de Lecq: f.31:-:-. (id., f.97v.) Hij had hiertoe op 15-4-1716 opdracht gekregen. (id., f.96r.)
3-2-1717: specificatie Jan de Ridder f.115:2:0. (id., f.135v.)
Op 15-12-1718 is hij gemachtigde van vrouwe Anna Sophia de Visbagh, wed. de Guichar, wonende tot Maastricht. (RAU, Dorpsgerechten Amerongen 143, f.297r.-298r., M291)
16-9-1719: Jan de Ridder moet een “willigen boom” uit de Lek halen. (L.B. 27, f.240r., M403)
6-12-1719: Jan de Ridder zal in de stad ontboden worden om “de heeren onderrigt te doen over ‘t zetten van de stortrijzen tot Wijk.” (L.B. 27, f.255r, M404)
In het archief van de Lekdijk Bovendams 1387 bevinden zich vele briefjes van dijkmeester Jan Gerritsz. de Ridder gericht aan dijkgraaf en heemraden met berichten over de toestand van de dijk. Het laatste zeer slecht geschreven briefje dateert uit december 1735. Een brief d.d. 5-3-1695 is voorzien van een zegel! Hij schrijft dfe briefjes op de volgende data:
5-2-1693 (copie), 5-3-1695, 13-10-1705, 2-3-1706, 5-12-1710. 20-8-1711, 6-11-1724 (met tekening, hoort deze erbij? copie tekening), 16-10-1731, 27-6-1732, 3-9-1732, 20-8-1733, 1-9-1733, 3?-9-1733, 3-8-1735, 11-8-1735, 4-10-1735, 4-10-1735 (M 408). In ALB 1664 vinden de volgende briefjes met ongeveer dezelfde inhoud: 5-9-1693, 5-3-1695, 2-3-1706, 5-12-1710, 20-8-1711, 27-6-1732, 3-8-1733, 20-8-1733, 1-9-1733, 11-8-1735, 4-10-1735 (M411); 16-10-1731, 3-9-1732, 1-9-1733 (M412).
In ALB 1665 worden de volgende briefjes bewaard: 6-2-1694, idem, 10-12-1720, 15-12-1720, 16-12-1720, 17-12-1720, 19-12-1720, 22-12-1720, 25-12-1720, 3-2-1726, 7-2-1726, 8-2-1726 (M412).
ALB 1666: 23-1-1728, 26-1-1728, 13-2-1732, 13-2-1733, 17-2-1733, 26-2-1733, 6-3-1733 (M412-413).